Boekdrukkers-, Boekbinders- en Boekverkopersgilde

door | 29 juni 2020

Adrianus Serné (1756 – 1816) was lid van het Boekdrukkersgilde. Hij werd hier op 10 juni 1793 bij aangenomen. (zie onderstaande afbeelding bij nr. 467)  Deze afbeelding is de allerlaatste bladzijde uit het “Ghildt” boek. In 1798 werden alle gilden afgeschaft.

De gilden waren verenigingen van ambachtslieden van hetzelfde ambacht, aanvankelijk waren ze bedoeld ter onderhouding van hun altaar in de kerk, later meer voor hun gemeenschappelijke belangen. De oudste gilden hadden een altaar in de Grote of St. Bavokerk. Om tot een gilde toegelaten te worden was doorgaans een gildeproef vereist en een entreegeld. In de keuren voor de gilden zijn meestal ook bepalingen opgenomen over de leerjongens, die moesten worden aangegeven. Het bestuur van een gilde bestond gewoonlijk uit Deken en Vinders. Vele gilden onderhielden een eigen ‘bos’ [=fonds] ten behoeve van hun arme of zieke leden of tot het doen van uitkeringen bij sterfgevallen. Knechtsgilden zijn doorgaans alleen met dat doel opgericht.

De eerste keur voor dit Boekdrukkers-, Boekbinders- en Boekverkopersgilde is die van 19 januari 1616. Hierin worden de eisen voor de proef van de a.s. boekbinder en die van de a.s. boekdrukker vastgelegd en ook bepalingen gemaakt voor het aannemen van knechten en leerjongens. Boekdrukkers en boekbinders konden tegelijkertijd boekhandelaren zijn en mochten dan, met uitsluiting van anderen, allerlei schrijfbehoeften verkopen, wat voor een deel (schrijfpapier) echter ook toegestaan was aan het Kramersgilde.Het bestuur van het gilde bestond uit een deken en twee vinders. Het vergaderlokaal, waarin Deken en Vinders sinds 1788 maandelijks bijeenkwamen was in de Eendjespoort of Leidse Waterpoort. De gilden zijn in 1798 ontbonden. Daarna werden zij tot 1805 bestuurd door de Commissarissen voor de ontbonden gilden, die gewoonlijk bestonden uit de vroegere Deken en Vinders van het betreffende gilde.